Перевод: с немецкого на нидерландский

с нидерландского на немецкий

С нидерландского на:
Немецкий
С немецкого на:
Нидерландский

een succes zijn

Толкование Перевод

1 hinhauen

hinhauen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 haben〉 slaan ⇒ hakken, houwen

2 〈sein; informeel〉 neervallen ⇒ neersmakken

3 〈haben; informeel〉 gelukken ⇒ kloppen, okay zijn

4 〈 informeel〉 een succes zijn ⇒ aanslaan

♦voorbeelden:

2    der Länge nach hinhauen • languit neervallen

3    die Sache wird schon hinhauen • het zal wel lukken

4    das haut hin! • dat zet zoden aan de dijk!

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 neerslaan

2 neersmijten ⇒ neerkwakken

3 〈 informeel〉 neerpennen ⇒ haastig op papier zetten

4 〈 figuurlijk〉 van de wijs brengen ⇒ overdonderen

♦voorbeelden:

3    ein Porträt hinhauen • vlug een portret tekenen

III sich hinhauen 〈 wederkerend werkwoord〉〈 informeel〉

1 gaan liggen ⇒ gaan maffen, pitten

2 zich (op de grond) laten vallen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > hinhauen
2 Heuler

Heuler

〈m.; Heulers, Heuler〉

1 huiler, gillende keukenmeid

2 〈 informeel〉 één huiltoon

3 〈 informeel〉 huiler 〈 zeehondje〉

4 〈 informeel〉 goeie stunt ⇒ succes

♦voorbeelden:

4 ein Heuler sein • een daverend succes zijn

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Heuler
3 ein Heuler sein

ein Heuler sein

een daverend succes zijn

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ein Heuler sein
4 Kopf

Kopf

〈m.; Kopf(e)s, Köpfe〉

1 hoofd, kop ⇒ schedel

2 hoofd ⇒ leider, aanvoerder, baas

3 hoofd, kop ⇒ wil, zin

4 hoofd ⇒ kop, persoon, manschap

5 kop 〈bijv. van een lucifer〉

6 krop ⇒ stronk

7 hoofd, kop ⇒ titel, opschrift

8 hoofd, kop ⇒ begin(stuk), boveneinde

9 〈 ambachtelijk, industrie, techniek〉 kop ⇒ schoot, tong; neus

♦voorbeelden:

1    einen dicken, schweren Kopf haben • (a) een zwaar hoofd hebben; (b) een kater hebben

sich die Köpfe heiß reden • heftig discussiëren

〈 figuurlijk〉 den Kopf hoch tragen • het hart hoog dragen

〈 informeel〉 mir brummt der Kopf • mijn hoofd bonst (van de hoofdpijn)

〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 (an etwas) den Kopf einrennen • zijn hoofd (aan iets) stoten

〈 figuurlijk〉 sich (gegenseitig) die Köpfe einschlagen • hevig twisten

〈 figuurlijk〉 den Kopf einziehen • een toontje lager zingen

〈informeel; figuurlijk〉 den Kopf für etwas hinhalten (müssen) • voor iets moeten opdraaien

〈 informeel〉 mir raucht der Kopf • ik ben suf van het nadenken

Kopf und Kragen riskieren • alles op het spel zetten

Kopf stehen • (a) op het hoofd staan; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉op zijn kop staan, in de war zijn

〈informeel; figuurlijk〉 ich weiß nicht, wo mir der Kopf steht • het hoofd loopt mij om

〈informeel; figuurlijk〉 jemandem den Kopf verdrehen • iemand het hoofd op hol brengen

〈 figuurlijk〉 den Kopf verlieren • de kluts kwijtraken

〈 informeel〉 ihm wächst der Kopf durch die Haare • hij begint kaal te worden

〈informeel; figuurlijk〉 jemandem den Kopf waschen • iemand de oren wassen

〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 den Kopf über etwas zerbrechen • zich over iets suf prakkeseren

〈informeel; figuurlijk〉 jemandem den Kopf zurechtrücken • iemand ongezouten de waarheid zeggen

〈 informeel〉 Kopf hoch! • kop op!

den Kopf oben behalten • (a) de moed erin houden; (b) het hoofd koel houden

die Menge stand Kopf an Kopf • je kon over de hoofden lopen

〈informeel; figuurlijk〉 nicht auf den Kopf gefallen sein • niet op zijn achterhoofd gevallen zijn

〈 informeel〉 100 Mark auf den Kopf hauen • 100 mark erdoor jagen

〈 informeel〉 jemandem auf den Kopf kommen • iemand de levieten lezen

〈informeel; schertsend〉 jemandem auf den Kopf spucken können • een stuk groter zijn dan iemand anders

alles auf den Kopf stellen • (a) de hele zaak door elkaar halen; (b) de hele zaak verkeerd voorstellen

〈 informeel〉 jemandem etwas auf den Kopf zusagen • iemand iets ronduit zeggen

〈 figuurlijk〉 seinen Kopf aus der Schlinge ziehen • de dans ontspringen

der Ruhm ist ihm in den Kopf gestiegen • de roem is hem naar het hoofd gestegen

mit seinem Kopf für etwas einstehen • volledig voor iets instaan

mit bloßem Kopf • blootshoofds

pro Kopf • per persoon, per hoofd

〈 figuurlijk〉 er ist seinen Eltern über den Kopf gewachsen • hij laat zich niks meer vertellen door zijn ouders

bis über den Kopf in Schulden stecken • tot over de oren in de schulden steken

〈 informeel〉 es geht um Kopf und Kragen • het gaat om leven en dood

〈informeel; figuurlijk〉 den Kopf unterm Arm tragen • met één been in het graf staan

〈 informeel〉 jemandem die Haare vom Kopf fressen • iemand de oren van het hoofd eten

von Kopf bis Fuß • van top tot teen

〈 informeel〉 ich bin wie vor den Kopf geschlagen • ik ben er helemaal kapot van

der Erfolg ist ihm zu Kopf gestiegen • het succes is hem naar het hoofd gestegen

〈informeel; schertsend; figuurlijk〉 jemandem den Kopf zwischen die Ohren setzen • iemand op zijn nummer zetten

Kopf oder Zahl • kruis of munt

3    〈 figuurlijk〉 ein heller Kopf • een schrandere kerel, vrouw

einen kühlen Kopf bewahren • het hoofd koel houden

〈informeel; figuurlijk〉 den Kopf voll haben • veel aan zijn hoofd hebben

seinen Kopf aufsetzen • per se zijn zin willen hebben

seinen Kopf durchsetzen • zijn zin doordrijven

danach steht mir der Kopf nicht • daar heb ik geen zin in

〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas aus dem Kopf schlagen • zich iets uit het hoofd zetten

〈informeel; figuurlijk〉 es will mir nicht aus dem Kopf • het laat me niet los

〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas durch den Kopf gehen lassen • zijn gedachten over iets laten gaan

〈 informeel〉 ich habe das noch frisch im Kopf • ik heb het nog vers in mijn geheugen

im Kopf rechnen • uit het hoofd (uit)rekenen

〈 informeel〉 es kommt mir gerade in den Kopf • het schiet me net te binnen

〈informeel; figuurlijk〉 das will mir nicht in den Kopf • dat wil er bij mij niet in

4    die Besatzung war 100 Köpfe stark • de bemanning telde, bestond uit 100 koppen

6    ein Kopf Salat • een krop sla

7    der Kopf des Briefes • het briefhoofd

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Kopf
5 ankommen

ankommen

1 aankomen ⇒ arriveren

2 aankomen ⇒ afhankelijk zijn

3 opgewassen zijn ⇒ tegen iemand, iets op kunnen

4 〈 informeel〉 aankomen ⇒ weerklank vinden, inslaan

5 〈 informeel〉 aankomen ⇒ komen aanzetten

6 〈 informeel〉 een baan(tje) krijgen

♦voorbeelden:

1    〈 ironisch〉 damit werden wir schön ankommen • daarmee zullen we ons mooi blameren

2    〈 informeel〉 es d(a)rauf ankommen lassen • het erop aan laten komen

es kommt ihm nicht darauf an • hij vindt het niet belangrijk

alles kommt auf die Umstände an • alles hangt van de omstandigheden af

es käme auf einen Versuch an • je zou het eens kunnen proberen

3    gegen etwas, jemanden nicht ankommen • tegen iets, iemand niet op kunnen

4    (bei jemandem) schlecht, übel ankommen • (bij iemand) geen succes hebben; 〈 ook〉 (bij iemand) aan het verkeerde adres zijn

der Roman kam beim Publikum gut an • de roman had succes bij het publiek

6    bei einer Firma ankommen • bij een firma een baan krijgen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ankommen
6 hängen

hängen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 hangen

2 (over)hellen

3 hangen ⇒ kleven, blijven haken

4 hangende zijn ⇒ niet afgehandeld zijn

5 afhankelijk zijn van ⇒ afhangen van

6 hechten, gehecht zijn aan

7 〈 informeel〉rond-, uithangen

♦voorbeelden:

1    der Adler hing in der Luft • de adelaar stond in de lucht

〈 figuurlijk〉 mit hängenden Ohren • timide

〈 figuurlijk〉 mit hängenden Schultern • ontmoedigd

3    hängen bleiben • (a) blijven steken, haken, vast blijven zitten; (b) vastplakken, blijven kleven • (c) blijven hangen, (onnodig) lang blijven; 〈 (d) informeel; onderwijs〉 blijven zitten

〈 figuurlijk〉 sein Blick blieb an einem alten Gemälde hängen • zijn blik bleef op een oud schilderij rusten

〈 figuurlijk〉 es bleibt mal wieder alles an mir hängen • ik moet weer alles opknappen

etwas hängen lassen • (a) laten hangen, niet meenemen; (b) laten hangen, zakken

〈 informeel〉 jemanden hängen lassen • iemand in de steek laten, laten zitten

sich hängen lassen • bij de pakken neerzitten, het opgeven

〈 figuurlijk〉 ihre Augen hängen an ihm • ze kijkt onafgebroken naar hem

der Schmutz hängt an den Schuhsohlen • het vuil kleeft aan de schoenzolen

4    die Schachpartie hängt • de schaakpartij is afgebroken

5    der Erfolg hängt an seiner Mitarbeit • het succes is van zijn medewerking afhankelijk

6    am Geld hängen • gehecht zijn aan z'n geld

7    wo hängt der Junge bloß? • waar hangt die jongen toch uit?

abends in den Kneipen hängen • 's avonds in de kroegen rondhangen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (op)hangen

♦voorbeelden:

1    〈 informeel〉 lieber lasse ich mich hängen! • ik ga nog liever dood!

〈 figuurlijk〉 etwas immer höher hängen • iets steeds moeilijker maken

Zeit an ein Hobby hängen • tijd aan een hobby besteden; 〈 ook〉 verspillen

mit Hängen und Würgen • met hangen en wurgen

III sich hängen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 gaan hangen

2 blijven hangen ⇒ (vast)kleven

3 op korte afstand volgen ⇒ schaduwen

4 zich hechten

5 zich ophangen

6 zich mengen in ⇒ zich bemoeien met

♦voorbeelden:

1    sie hängte sich in seinen Arm • ze gaf hem een arm

2    der Lehm hängte sich an die Schuhe • de klei kleefde aan de schoenen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > hängen
7 ziehen

ziehen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 trekken ⇒ tochten, gaan

2 resultaat, succes hebben

3 verhuizen ⇒ gaan wonen, vertrekken

♦voorbeelden:

1    〈 figuurlijk〉 ziehende Schmerzen • stekende pijnen

es zieht hier • het tocht hier

〈 leger〉 auf Wache ziehen • op wacht gaan

in den Kampf ziehen • ten strijde trekken

2    diese Ausrede zieht nicht mehr • dit smoesje heeft geen succes meer

dieser Film zieht nicht • deze film trekt geen publiek

das zieht nicht bei ihr • dat lukt bij haar niet

3    er zog aufs Land • hij ging op het platteland wonen

〈 schaken〉 mit dem Springer ziehen • het paard verzetten

sie zog zu ihrem Freund • zij ging bij haar vriend wonen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 trekken ⇒ (te voorschijn) halen; rekken

2 kweken, fokken ⇒ telen; opvoeden

♦voorbeelden:

1    den Degen ziehen • de degen trekken

〈 medisch〉 die Fäden ziehen • de hechtingen verwijderen

〈 figuurlijk〉 Folgerungen, Schlüsse ziehen • conclusies trekken

einen Graben ziehen • een sleuf, sloot graven

den Hut ziehen vor jemandem • de hoed afnemen voor iemand

um einen Garten eine Mauer, einen Zaun ziehen • een tuin ommuren, omheinen

der Stoff lässt sich ziehen • de stof is rekbaar

es zieht mich heimwärts • iets drijft mij naar huis

〈 figuurlijk〉 ich zog seinen Zorn auf mich • ik haalde me zijn woede op de hals

den Wein auf Flaschen ziehen • de wijn op flessen trekken

〈 figuurlijk〉 jemanden auf seine Seite ziehen • iemand op zijn hand krijgen

aus diesem Gestein zieht man Eisen • uit dit gesteente wint men ijzer

〈 figuurlijk〉 etwas in die Länge ziehen • iets rekken

〈 figuurlijk〉 jemanden ins Gespräch ziehen • iemand in het gesprek betrekken

〈 figuurlijk〉 etwas ins Lächerliche ziehen • iets belachelijk maken

〈 figuurlijk〉 jemanden ins Vertrauen ziehen • iemand in vertrouwen nemen

〈 figuurlijk〉 das zieht Folgen nach sich • dat zal gevolgen hebben

2    Blumen ziehen • bloemen kweken, telen

III sich ziehen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 rekken ⇒ eindeloos zijn, lijken

2 kromtrekken

♦voorbeelden:

1    〈 informeel〉 diese Steigung zieht sich • er lijkt geen eind te komen aan deze stijging

das Gebirge zieht sich bis zur Küste • het gebergte zet zich voort tot aan de kust

〈 figuurlijk〉 das Gespräch zieht sich in die Länge • het gesprek duurt maar voort

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ziehen
8 Fuß

Fuß¹

〈m.; Fußes, Füße〉

1 voet ⇒ 〈m.b.t. meubelen, dieren〉 poot

♦voorbeelden:

1 mit bloßen Füßen • op blote voeten, blootsvoets

〈 figuurlijk〉 auf eigenen Füßen stehen • op (zijn) eigen benen staan

〈informeel; figuurlijk〉 mit dem linken Fuß zuerst aufgestanden sein • met het verkeerde been uit bed gestapt zijn

jemanden auf freien Fuß setzen • iemand op vrije voeten stellen

auf großem Fuß leben • op grote voet leven

〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 kalte Füße holen • geen succes hebben

〈informeel; figuurlijk〉 kalte Füße bekommen, kriegen • nattigheid voelen, terugkrabbelen

〈 formeel〉 leichten Fußes • lichtvoetig

〈 figuurlijk〉 auf schwachen, tönernen Füßen stehen • zwak staan, een zwakke basis hebben

stehenden Fußes • op staande voet

Füße bekommen haben • spoorloos verdwenen zijn

(festen) Fuß fassen • (vaste) voet krijgen

sich 〈 3e naamval〉 die Füße vertreten • de benen strekken

den Fuß an Land setzen • voet aan wal zetten

〈 figuurlijk〉 auf die Füße fallen • op zijn pootjes terechtkomen

sich auf den Füßen halten • zich op de been, staande houden

jemandem auf die Füße helfen • iemand op de been helpen 〈 ook figuurlijk〉

〈formeel; figuurlijk〉 jemandem den Fuß auf den Nacken setzen • iemand onder de voet houden

〈 informeel〉 jemandem auf den Fuß, die Füße treten • (a) iemand op zijn tenen trappen; (b) iemand tot spoed aanzetten

von Kopf bis Fuß • van top tot teen

〈 figuurlijk〉 mit einem Fuß im Grabe stehen • met één voet in het graf staan

etwas mit Füßen treten • iets met voeten treden

〈 informeel〉 jemandem über, vor die Füße laufen • iemand voor de voet komen

jemandem zu Füßen fallen • aan iemands voeten vallen

〈 formeel〉 jemandem zu, zu jemandes Füßen liegen • aan iemands voeten liggen 〈 ook figuurlijk〉

gut zu Fuß, Füßen sein • goed ter been zijn

————————

Fuß²

〈m.; Fußes, Fuß〉

1 voet 〈 lengtemaat〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Fuß
9 Luft

Luft

〈v.; Luft, Lüfte〉

1 lucht

2 briesje, luchtje, wind(je)

3 〈 informeel〉 speelruimte ⇒ speling, ruimte

♦voorbeelden:

1    〈informeel; figuurlijk〉 hier ist, herrscht dicke Luft • er heerst hier een gespannen sfeer

frische Luft schnappen • een luchtje scheppen

〈informeel; ironisch〉 na, dann gute Luft! • veel succes!

〈 figuurlijk〉 die Luft ist rein • de kust is vrij

〈 informeel〉 jemandem die Luft abdrehen, abdrücken • iemand in het nauw brengen, iemand ruïneren

〈 informeel〉 die Luft anhalten 〈 ook figuurlijk〉 • zijn adem inhouden

〈 informeel〉 halt die Luft an! • (a) wees eens stil!; (b) overdrijf niet zo! • (c) schep niet zo op!

jemandem geht die Luft aus 〈 ook figuurlijk〉 • iemand raakt buiten adem

Luft holen, 〈 formeel〉schöpfen • ademhalen, adem scheppen

〈 informeel〉 mir blieb die Luft weg • (a) ik kon geen adem meer krijgen; (b) ik stond paf

an die (frische) Luft gehen • naar buiten gaan, in de buitenlucht komen

Kleider an die Luft hängen • kleren uithangen

〈 informeel〉 jemanden an die (frische) Luft setzen, befördern • iemand op straat zetten, buitengooien

〈 informeel〉 aus diesem Unternehmen ist die Luft raus • er is geen fut, pep meer in deze onderneming

〈 informeel〉 sich in Luft auflösen • (a) in rook opgaan; (b) in het niet, spoorloos verdwijnen

in die Luft gehen • (a) de lucht invliegen; (b) uit zijn slof schieten

〈 figuurlijk〉 etwas liegt in der Luft • iets zit in de lucht

〈 informeel〉 jemanden in der Luft zerreißen • iemand afkraken

per Luft • met het, per vliegtuig

jemanden wie Luft behandeln • doen alsof iemand lucht is

2    frische, eine andere, bessere Luft in eine Sache (hinein)bringen • een frisse wind door iets laten waaien

3    seinem Unmut Luft machen • zijn ontstemming, wrevel uiten

ich musste mir mal Luft machen • ik moest mijn hart eens luchten

ich konnte mir etwas Luft verschaffen • ik kon wat meer speelruimte veroveren

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Luft
10 Glück

Glück

〈o.; Glück(e)s, Glücke〉

1 geluk ⇒ voorspoed, fortuin

♦voorbeelden:

1 Glück bringend • geluk(aan)brengend

damit hast du bei mir kein Glück • daarmee hoef je bij mij niet aan te komen

Glück muss man, der Mensch haben! • je moet maar boffen, geluk hebben!

das Glück lächelt, lacht, winkt jemandem • de fortuin lacht iemand toe

sein Glück machen • zijn fortuin, het maken

jemandem zu der Hochzeit (viel) Glück wünschen • iemand met zijn huwelijk gelukwensen, feliciteren

Glück auf! 〈 mijnwerkersgroet〉 • (a) goedendag!; (b) (veel) succes!

auf gut Glück • op goed geluk

ein Glück im Unglück • een geluk bij een ongeluk

in Glück und Unglück • in voor- en tegenspoed

von Glück reden, sagen können • van geluk mogen spreken

zu meinem Glück • gelukkig (voor mij), tot mijn geluk

〈 ironisch〉 das hat mir zu meinem Glück (gerade) noch gefehlt! • dat ontbrak er nog (maar) aan!

zum Glück • gelukkig

mehr Glück als Verstand • meer geluk dan wijsheid

〈 spreekwoord〉 das Glück ist dem Kühnen hold • het geluk helpt de dapperen

〈 spreekwoord〉 ein jeder ist seines Glückes Schmied • ieder is de smid van zijn eigen fortuin

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Glück
11 anschlagen

anschlagen

I    〈onovergankelijk werkwoord; haben〉

1 (aan)slaan ⇒ weerklinken

2 〈 sein〉 (aan)slaan ⇒ botsen

3 aanslaan ⇒ succes, effect hebben

4 〈 eufemistisch〉 dik maken

5 〈 zwemmen〉 aantikken

♦voorbeelden:

1    die Vögel schlagen an • de vogels beginnen te zingen

2    mit der Hand an den Tisch anschlagen • met de hand tegen de tafel slaan

3    die Kur hat bei ihm angeschlagen • hij heeft baat gevonden bij die kuur

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 bekendmaken, mededelen ⇒ aanplakken

2 aanslaan ⇒ indrukken

3 slaan (met) ⇒ stoten (met)

4 beschadigen

5 beginnen ⇒ aanheffen

6 vastslaan, -spijkeren

7 merken 〈 met een bijl〉

8 〈formeel; figuurlijk〉 aanslaan ⇒ taxeren; in overweging nemen

9 〈 scheepvaart〉 aanslaan ⇒ vastmaken

10 〈 sport en spel〉 aanslaan

♦voorbeelden:

1    eine Mitteilung am schwarzen Brett anschlagen • een mededeling op het prikbord bekendmaken

2    einen Akkord anschlagen • een akkoord aanslaan

3    mit dem Kopf an den Tisch anschlagen • met het hoofd tegen de tafel stoten

4    〈 figuurlijk〉 angeschlagen sein • niet fit, niet in vorm zijn

5    ein rascheres Tempo anschlagen • naar een sneller tempo overschakelen

6    ein Brett anschlagen • een plank vastspijkeren

8    eine Leistung hoch anschlagen • een prestatie hoog aanslaan

10 〈 boksen〉 den Gegner anschlagen • de tegenstander aanslaan

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > anschlagen
12 da

da¹

〈 bijwoord〉

1 daar ⇒ er

2 toen ⇒ dan

3 dan

4 (daar) nou

♦voorbeelden:

1    da haben wirs! • daar heb je het nou!

da sind wir! • daar zijn we dan!

da wären wir! • daar zijn we dan!

ist noch Butter da? • is er nog boter?

es war niemand da • er was niemand (thuis, aanwezig)

ihre alten Bekanten sind nicht mehr da • (a) haar oude kennissen zijn er niet meer; (b) haar oude kennissen zijn dood

da drüben • daarginds

da und da • daar en daar

da und dort • (a) hier en daar; (b) (zo) nu en dan, af en toe

2    ein noch nie da gewesener Erfolg • een uniek, weergaloos succes

alles schon mal da gewesen • niets nieuws onder de zon

haben wir da gelacht! • wat hebben we toen toch gelachen!

von da an • van toen af (aan)

4    wer da meint, dass … • wie (nou) meent dat …

¶    〈 informeel〉 er is nicht nicht ganz da • hij is nog niet helemaal bij bewustzijn, wakker

————————

da²

〈 voegwoord〉

1 daar, omdat

2 toen

♦voorbeelden:

1    jetzt, da ich weiß, dass … • nu ik weet dat …

2    zu der Zeit, da man … • in de tijd dat, toen men …

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > da
13 selig

selig

1 zalig ⇒ gelukzalig, heilig

2 (ziels)gelukkig, verrukt, zalig

3 〈informeel; figuurlijk〉aangeschoten, dronken

♦voorbeelden:

1    Gott hab ihn selig! • God hebbe zijn ziel!

〈 informeel〉 wers glaubt, wird selig! • een gek die het gelooft!

selig preisen • 〈 (a) verouderd; formeel〉zalig, gelukkig prijzen; 〈 (b) religie〉 zalig spreken

2    soll er (mit seinem Geld) doch selig werden! • laat hem toch (met zijn geld)!

selig sein über seinen Erfolg • dolgelukkig zijn met zijn succes

¶    mein seliger Mann, 〈 verouderd〉mein Mann selig • mijn man zaliger

〈 spreekwoord〉 geben ist seliger denn nehmen • het is zaliger te geven dan te ontvangen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > selig
14 Konto

Konto

〈o.; Kontos, Konten of Konti of Kontos〉

1 rekening, conto ⇒ giro-, bankrekening

♦voorbeelden:

1 totes Konto • dode rekening

ein Konto führen • een rekening bijhouden

ein Konto sperren • een rekening blokkeren

Geld auf ein Konto einzahlen • geld op een rekening storten

〈 informeel〉 das geht, kommt auf mein Konto • (a) dat is voor mijn rekening; 〈 (b) figuurlijk〉 dat is mijn schuld

〈 figuurlijk〉 etwas auf dem Konto haben • iets op zijn geweten hebben

der Erfolg kommt auf das Konto unseres Chefs • het succes is aan onze chef te danken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Konto
15 Krone

Krone

〈v.; Krone, Kronen〉

1 kroon ⇒ krans

2 〈 plantkunde〉kroon, kruin

3 kruin, kap ⇒ bovenvlak, dijkkruin

4 kroon, lichtkroon, kroonkandelaar

5 kroon 〈 munt〉

6 〈 biologie, medisch, techniek〉 kroon

7 〈 figuurlijk〉kroon, bekroning, toppunt

8 〈informeel; figuurlijk〉kop, bol ⇒ hoofd

♦voorbeelden:

1    〈 figuurlijk〉 die Krone niederlegen • afstand doen van de kroon

7    〈 informeel〉 das setzt doch allem die Krone auf • dat is het toppunt!

8    〈informeel; figuurlijk〉 das ist ihm in die Krone gefahren • dat is hem in het verkeerde keelgat geschoten

sein Erfolg ist ihm in die Krone gestiegen • zijn succes is hem naar het hoofd gestegen

〈informeel; figuurlijk〉 einen in der Krone haben • een stuk in zijn kraag hebben

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Krone
16 Holz

Holz¹

〈o.; Holzes, Hölzer〉

1 〈 geen meervoud〉 hout

2 〈geen meervoud; muziek〉 houtblazers

3 (stuk) hout ⇒ houten voorwerp

4 houtsoort

5 〈 jacht〉 bos ⇒ woud

♦voorbeelden:

1    Holz in den Wald tragen • water naar de zee dragen

an Holz klopfen • (iets) afkloppen

〈 figuurlijk〉 aus feinem Holz geschnitzt sein • (fijn)gevoelig zijn

der Baum steht gut im Holz • de boom ziet er goed uit

¶    〈 informeel〉 das ist viel Holz für ein Buch • dat is veel geld voor een boek

〈informeel; schertsend〉 sie hat viel Holz vor dem Haus, der Tür • ze heeft een weelderige boezem

〈 spreekwoord〉 Dummheit und Stolz wachsen auf einem Holz • domheid en hoogmoed groeien op dezelfde stam

————————

Holz²

〈o.; meervoud Holz〉〈 sport en spel〉

1 kegels

♦voorbeelden:

1    〈 informeel〉 gut Holz! • succes! 〈 bij het kegelen〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Holz
17 voll

voll

1 vol ⇒ geheel gevuld

2 vol ⇒ volkomen, volledig

3 vol ⇒ krachtig, intens, diep

♦voorbeelden:

1    ein volles Leben • een rijk leven

voll besetzt • helemaal bezet, vol

〈 informeel〉 sich voll essen • zich rondeten

etwas voll füllen • iets helemaal vullen

den Kopf voll haben • diep in de zorgen zitten

voll laufen • vollopen, -stromen

〈 informeel〉 sich voll laufen lassen • zich bezatten

voll machen • (a) vol maken, vullen; (b) vol maken, completeren

〈 informeel〉 die Hose(n) voll machen • in de broek doen

das Boot schlägt voll • de boot slaat vol

〈 informeel〉 sich voll schlagen • zich vol (vr)eten

etwas voll stopfen • iets volproppen, -stoppen

ich bin bis obenhin voll 〈 informeel〉 • ik kan werkelijk niet meer op

voll sein 〈 informeel〉 • zat zijn

aus dem Vollen leben • royaal leven

er kann aus dem Vollen schöpfen • hij zit goed in de slappe was

im Vollen leben • in luxe leven

〈 informeel〉 in die Vollen gehen • (a) er flink tegenaan gaan; (b) geld verkwisten

ins Volle greifen • het er goed van nemen

voll und bei segeln • vol en bij zeilen

2    ein voller Erfolg • een compleet, volledig succes

aus vollem Halse, voller Kehle singen • uit volle borst zingen

nicht mehr voll arbeiten • geen volle dagtaak meer hebben

〈 sport en spel〉 voll spielen • met volledige inzet spelen

〈 informeel〉 der Zug fährt immer 10 nach voll • de trein vertrekt altijd 10 over het hele uur

voll und ganz • geheel en al

3    volle Farben • diepe kleuren

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > voll
18 Bühne

Bühne

〈v.; Bühne, Bühnen〉

1 toneel ⇒ podium, platform, planken

2 toneel(wezen)

3 toneel(groep), theater

4 hefbrug

5 〈 regionaal〉 zolder

6 〈 mijnwezen〉platform, portaal

♦voorbeelden:

1 auf offener Bühne • bij open doek

ein Stück auf die Bühne bringen • een stuk opvoeren

auf die Bühne treten • het toneel opkomen

〈 figuurlijk〉 etwas über die Bühne bringen • iets afhandelen, ten uitvoer brengen

erfolgreich über die Bühne gehen • met succes opgevoerd worden

das ist glatt über die Bühne gegangen • dat is zonder problemen, vlot gegaan

von der Bühne abtreten, verschwinden 〈 ook figuurlijk〉 • van het toneel verdwijnen

〈 figuurlijk〉 von der Bühne des Lebens abtreten • op aarde zijn rol uitgespeeld hebben

3 die Städtische(n) Bühne(n) • de stadsschouwburg

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Bühne

См. также в других словарях:

Frank Vander linden — en 2005. Naissance 24 juillet 1962 … Wikipédia en Français
Landgraaf — Gemeinde Landgraaf Flagge Wappen Provinz Limburg Bürgerme … Deutsch Wikipedia
Nieuwenhagen — Gemeinde Landgraaf Flagge Wappen Provinz Limburg … Deutsch Wikipedia
Ubach over Worms — Gemeinde Landgraaf Flagge Wappen Provinz Limburg … Deutsch Wikipedia
Lange Frans & Baas B — était un duo de Hip hop des Pays Bas, formé en 1997, puis les deux artistes se sont séparés en mars 2009. Carrière Frans Frederiks (alias Lange Frans) et Bart Zeilstra (alias Baas B) ont tous les deux grandi à Diemen, en 1997, ils vont fonder le… … Wikipédia en Français
Holländische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländisch-Flämische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländische Sprache — Niederländisch (Nederlands) Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur dialektal in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische… … Deutsch Wikipedia
Oosie — Wilfred is een Nigeriaanse rapper die nu leeft in België.Het is een rapper die bekent staat als Oosie aka Da King Of Da West.Hij heeft nu al 3 albums uit.Hij woont in Tielt in West Vlaanderen hij is een uitstekende rapper, songwriter, author… … Wikipedia
Peter Benoit — Petrus Leonardus Leopoldus Benoit Peter Benoit par le peintre Jan van Beers jr. (1852 1927) … Wikipédia en Français
Christiaan Ernst Graaf — Christian Ernst Graf Christian Ernst Graf ou Graaf (30 juin 1723, Rudolstadt – 17 juillet 1804, La Haye) fut un compositeur d’origine allemande et devint maître de chapelle à la cour du stathouder à La Haye dans la république des Provinces Unies … Wikipédia en Français

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

een succes zijn

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

een succes zijn

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: